...

Het KCE -rapport 289 kwam twee jaar geleden tot de vaststelling dat er in de Belgische kraamafdelingen zo'n 600 bedden te veel zijn. Tegen 2025 zou de overcapaciteit zelfs 1.000 bedden bedragen. De opdracht van het huidige rapport was goede criteria te vinden om de overcapaciteit af te bouwen.Efficiënte schaalgrootteStreven naar grotere kraamafdelingen is een internationaal fenomeen. Het gaat niet om bezuinigingen maar om meer efficiëntie, stelt het KCE. Vandaag moet een kraamkliniek maar 400 bevallingen per jaar halen (drie jaar na elkaar) - maar dat aantal is niet voldoende om de input aan personeel en infrastructuur goed te laten renderen.Het Federale Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg bracht de verhouding tussen de inzet van middelen en de output (het aantal geboorten) in de 104 kraamklinieken die ons land rijk is in kaart, en kwam tot de conclusie dat zo vanaf 557 bevallingen de verhouding gunstig genoeg is.21 kraamafdelingen in ons land halen dat minimum niet. Wanneer ziekenhuizen die diensten zouden opdoeken, zou de capaciteit in naburige kraamklinieken meteen beter benut worden.Vlotte bereikbaarheidOver het algemeen is er keuze genoeg. Tachtig procent van de Belgische vrouwen tussen 15 en 49 jaar moeten hoogstens maar een half uurtje met de auto rijden om terecht te kunnen in niet minder dan acht kraamklinieken.1,7% van deze populatie kan binnen de 30 minuten met de auto maar één kraamkliniek bereiken - de alternatieven liggen eigenlijk al te ver om echt van vrije keuze te kunnen spreken. 0,2% van de betrokken populatie kan geen kraamkliniek bereiken binnen een redelijke aanrijtijd. Het gaat om dunbevolkte grensgebieden.Van de 21 kleine kraamklinieken kunnen er 17 gerust gesloten worden zonder de bereikbaarheid verder in het gedrang te brengen (er zou ondertussen al één gesloten zijn). Maar voor vier klinieken gaat dat niet - ze worden vanuit het oogpunt van een toegankelijk zorg beter wel open gehouden. Ze zijn alle vier gesitueerd in het zuiden van het land.(Lees verder onder de figuur.)OvercapaciteitOok wanneer de te kleine klinieken gesloten worden, zal er een overcapaciteit in de kraamafdelingen blijven bestaan, stipt het Kenniscentrum aan. Maar er moet ook voldoende buffercapaciteit blijven bestaan om piekmomenten op te vangen.Verschillende factoren beïnvloeden de inschatting van de overcapaciteit. Kleine kraamklinieken moeten in verhouding meer buffercapaciteit reserveren dan grote. De bezettingsgraad die men nastreeft, is mee bepalend. Het KCE onderzoekt vooral in welke mate het aanvaardbaar vinden van een wachttijd wanneer een vrouw de kraamkliniek bereikt, van invloed is op de overcapaciteit. Als men op een capaciteit van 3.141 bedden het bij maar één procent van de vrouwen aanvaardbaar vindt dat er enige wachttijd is voordat een bed toegewezen wordt, dan is er een overcapaciteit van 390 bedden. Vindt men de wachttijd toelaatbaar tot bij 10% van de vrouwen, dan loopt de overcapaciteit op tot 899 bedden.(De wachttijd, rekent men dan wel, begint te lopen op het moment dat de vrouw wordt opgenomen: ze moet eerst nog bevallen. De duur van die bevalling zal vaak de wachttijd overtreffen.)AanbevelingenZoals steeds sluit het KCE-rapport af men een serie aanbevelingen voor de verschillende beleidsniveaus. Het Kenniscentrum dringt er echt op aan dat efficiëntiewinsten binnen de ziekenhuizen blijft. Ook de heroriëntatie van vroedvrouwen die hun werk zouden verliezen, moet een aandachtspunt zijn.De capaciteit juist afstemmen is in de eerste plaats een opdracht voor de ziekenhuisnetwerken. De ziekenhuisnetwerken moeten voor de reorganisatie van de kraamafdelingen financiering ontvangen.Er zijn dingen die het KCE-rapport niet in kaart heeft gebracht. Zo bijvoorbeeld de invloed die de reorganisatie van de kraamafdeling heeft op de rest van het ziekenhuis, en met name op de afdeling pediatrie. Ook de prestaties van artsen werden in de analyse niet meegenomen.Het KCE-rapport 323A (De organisatie van materniteiten in België) vindt u op de website van het KCE.