...

De beste case manager voor patiënten met chronische aandoeningen is de huisarts. "Hij kent de achtergrond van de patiënt en bespreekt met de patiënt wat hij van zijn behandeling verwacht. De huisarts maakt verder afspraken met de specialisten. De huisarts is ervoor opgeleid om dat te doen."Overleg is een serieuze investering Plannen om de huisarts te omringen met praktijkassistenten, verpleegkundigen, psychologen, ... De ondervoorzitter van de Bvas heeft er geen vertrouwen in. Ze moeten de huisarts niet komen vertellen wat hij in zijn praktijk moet doen: "De huisarts kan deze competente medewerkers inschakelen wanneer hun hulp geïndiceerd is." Multidisciplinaire samenwerking is uiteraard een must. Maar het vraagt een serieuze investering van tijd en middelen. "Deze samenwerking heeft zijn grenzen. Wanneer je met verschillende actoren de zorg voor één patiënt organiseert, moet je geregeld overleg plegen. De tijd dat dit vraagt is voor veel artsen een heus probleem. Bovendien verwachten alle actoren - terecht - ook een vergoeding voor hun bijdrage. De samenwerking is dus niet goedkoop."Zorgtrajecten "De zorgtrajecten werden in het leven geroepen voor situaties waar er duidelijk winst te verwachten viel: type 2-diabetes en chronische nierinsufficiëntie. Het is duidelijk dat de arts niet de tijd heeft om de educatie van deze patiënten op zich te nemen." "Maar het is nog veel te vroeg om nieuwe zorgtrajecten op te zetten of zoiets als een generisch zorgtraject te organiseren." Eerst moeten artsen beter vertrouwd worden met het systeem en moeten de resultaten van de trajecten duidelijker worden.Datacollectie De Bvas stond ook achter de datacollectie bij de zorgtrajecten. "Het ging om relatief onschuldige gegevens, en het systeem was sterk beveiligd. De bedoeling was om de gegevens automatisch op te vragen, maar alle begin is moeilijk." Het GBO was sterk tegen de datacollectie gekant, herinnert dr. Moens is. Ook voor de Bvas is privacy overigens heilig. Als de kans bestond dat gegevens in de handen van verzekeraars terechtkwamen, zou de Bvas echt niet tot de samenwerking bereid zijn geweest. Dr. Moens is overtuigd dat informatica belangrijk is. "Maar de overheid gaat er dikwijls vanuit dat het allemaal vanzelf gaat. De vraag om zaken te registreren stijgt exponentieel. Een middel dat de arts moet helpen, krijgt dan een averechts effect."Toegankelijke ziekenhuizen "Ziekenhuizen moeten blijven instaan voor 'une médecine de proximité'", onderstreept dr. Moens. Maar men moet realistisch zijn: "Niet elk ziekenhuis kan ook alles blijven doen. Vier van de tien ziekenhuizen lijden verlies. De jacht op prestige zal een aantal ziekenhuizen zo goed als zeker de das omdoen." En de overheid geeft zelf het slechte voorbeeld, vindt Moens. "Denk bijvoorbeeld maar aan het centrum voor hadrontherapie. Of de nieuwe hartcentra waarvoor Vlaanderen het licht op groen zette. Die zullen allemaal zwaar verlies maken en minsten een miljoen euro in het rood gaan", voorspelt hij. Niet dat hij de ziekenhuisdirecties helemaal niet begrijpt: "De ziekenhuizen proberen met alles mee te blijven uit een behoudsreflex. Men wil de eigen instelling op de kaart houden," zegt Moens. Toch vreest hij dat die houding veel ziekenhuizen op den duur zuur zal opbreken. "Er zal een tweede Dehaene komen, die snoeit in het aantal bedden en van ziekenhuizen RVT's maakt."Zeventien werkgroepen Het KCE-rapport over zeldzame en complexe tumoren werkte als een katalysator. "De ziekenhuizenartsen staken de koppen bij elkaar, en we hebben 17 werkgroepen opgericht die voor elke aandoening zwart op wit zullen aantonen dat, als de voorwaarden voldaan zijn, ook kleinere ziekenhuizen bij zeldzame of complexe aandoeningen goede kwaliteit kunnen afleveren, mits bepaalde voorwaarde vervuld zijn." Mogen morgen alleen de universitaire ziekenhuizen nog alles doen, vraag Moens zich af. "Ook streekziekenhuizen kunnen zeer innovatief zijn. Denk bijvoorbeeld aan het OLV-Ziekenhuis in Aalst, dat tot voor kort dé referentie was voor cardiologie. En ons eigen Imelda-ziekenhuis hier in Bonheiden was een voorloper op het vlak van laparoscopische chirurgie." Innoveren in een niet-universitair ziekenhuis is perfect mogelijk, al moeten dan alle artsen er wel achter staan. Het vraagt immers een belangrijke investering uit de gemeenschappelijke middelen, en het brengt daarmee ook een majeure risico's mee.'Me too' Maar als het zo is dat niet elk ziekenhuis alles moet kunnen doen, dan geldt dat ook voor de universitaire ziekenhuizen. Als één universitaire ziekenhuis baanbrekend werk verricht op foetale chirurgie om aangeboren hartafwijkingen te corrigeren, waarom moeten dan binnen de korste keren ook de andere universitaire ziekenhuizen dat kunnen? "Het UZ Brussel was het enige centrum in ons land dat preïmplantatie genetische diagnostiek zou aanbieden, maar nu doet ook UZ Leuven dat al."Niet wachten op overheid Artsen uit verschillende ziekenhuizen maken op het terrein voortdurend afspraken, verzekert Moens. "Maar het zijn niet zelden de ziekenhuisbeheerders die dat tegenhouden, om lokaal politieke redenen of om het prestige." Ziekenhuizen kunnen besluiten een bepaalde aanbod af te bouwen om iets anders te versterken. Maar de afspraken met het ziekenhuis dat dan complementaire zorg levert moeten gebetonneerd zijn, en de partners moeten elkaar vertrouwen. De overheid zal haar beleid tegenover de ziekenhuizen ook zeker moeten bijsturen. "Maar daarop kunnen de artsen niet wachten."