...

Met 161 van de 565 hulpvragen (cijfers op 25 januari 2021) aan Arts in nood spant burn-out de kroon, gevolgd door hoge werkdruk (41 hulpaanvragen) en conflicten op het werk (32 hulpaanvragen). Met 31 contacten staat verslaving op plaats vier in de lijst van meest voorkomende problemen waarvoor artsen of derden Arts in Nood contacteren. Hoe reflecteert dit de maatschappelijke tendensen? Een studie van de KU Leuven uit 2012 leert dat 17,8% van de artsen in Belgische ziekenhuizen een concreet risico op burn-out loopt, 5,4% heeft effectief een burn-out (1). Volgens een enquête van Artsenkrant in samenwerking met prof. Geert Dom bij 1.500 specialisten uit 2011, kon bij bijna een op de vijf (18,3%) een (licht) alcoholprobleem worden vermoed (2). Bij huisartsen zou één op drie een risicodrinker zijn, constateerde Freya Saeys na navraag bij 626 huisartsen (2011) (3).Toch ontving Arts in Nood tot op heden dus ruim vijf keer zoveel hulpvragen omtrent burn-out, vergeleken met verslaving. "Vermoedelijk zijn artsen terughoudender om te spreken over een verslaving", zegt Koen Matton, coördinator van het project bij de Nationale Raad van de Orde der artsen. De meeste van de hulpvragen aan Arts in nood betreffende verslaving gaan over alcoholmisbruik. In mindere mate gaat het over relatine- of opioïdengebruik. Volgens Matton zijn artsen beschaamd om over hun verslavingsprobleem te praten, "maar dat is ook vaak het geval bij burn-out". Een mogelijke verklaring voor het verschil in aantal hulpvragen tussen beide problematieken, is volgens de projectcoördinator dat men bij verslaving de schuld meer bij zichzelf legt. "Of, integendeel, dat het probleem geminimaliseerd wordt en dat de arts in kwestie denkt dat het geen impact heeft op de kwaliteit van praktijkvoering." Als we kijken naar de gevallen (84) waarbij de arts in eerste instantie niet zelf contact opneemt met Arts in nood, dan zien we dat dit het vaakst voorkomt bij een hulpvraag over verslaving. Doorgaans mailt of belt in dergelijke gevallen een familielid, collega of (beste) vriend. Matton: "Ten einde raad nemen ze contact met ons op, nadat ze de betrokken arts al herhaaldelijk op zijn of haar probleem hebben aangesproken. Zonder succes." Na zo'n hulpvraag van een derde, neemt Arts in Nood nooit zelf contact op met de 'verslaafde' arts. "Omdat we vinden dat hij of zij zelf gemotiveerd moet zijn om iets aan zijn probleem te doen", licht Koen Matton toe. "Met de persoon die contact opneemt, overleggen we wie er het best geplaatst is om de betrokken arts te overtuigen om contact met ons op te nemen. Maar het is niet mijn indruk dat de desbetreffende artsen dat ook effectief doen. Het blijft een probleem." Van de 31 hulpvragen omtrent verslaving, nam de arts slechts in 17 gevallen zelf contact op. Artsen die wél zelf de stap zetten om te bellen, hebben doorgaans nog geen eerdere stappen ter behandeling van hun verslaving ondernomen. Koen Matton luistert naar de hulpvraag en stelt een gesprek voor met een vertrouwensarts. Onder de vertrouwensartsen zitten een aantal artsen met expertise in verslavingszorg, sommigen onder hen hebben in een ver verleden met succes zelf een ontwenningstraject doorlopen. Bij de 'zwaardere' gevallen stelt de vertrouwensarts in overleg met de arts een ontwenningstraject voor in een verslavingskliniek. Maar vooraleer een arts beslist om zich te laten opnemen, gaan er vaak meerdere gesprekken met de vertrouwensarts over, weet Koen Matton. Soms komt er een oplossing, soms niet. Naar de toekomst toe acht de projectcoördinator het nuttig om met Arts in Nood een specifiek begeleidingsprogramma uit te werken voor artsen met een verslavingsproblematiek. Koen Matton: "Veel artsen met bijvoorbeeld een burn-out geven er de voorkeur aan zich te laten behandelen door een psycholoog die al ervaring heeft met de behandeling van artsen, omdat ze zich dan beter begrepen voelen in hun typische werksituatie. Maar een andere psycholoog met ervaring in burn-out zal de arts even goed kunnen helpen." "Bij verslavingsproblematieken daarentegen ligt de drempel om zich te laten opnemen in een gewone ontwenningskliniek veel hoger. Bovendien is het nodig om de arts te (blijven) monitoren. De kans op herval is namelijk aanzienlijk, en de negatieve impact op de kwaliteit van zijn leven en praktijkvoering is niet te onderschatten."Als referentie kijkt Matton naar de Nederlandse 'ABS-artsen'. Naast telefonische consulten en begeleiding bij de behandeling, wordt de (afgekickte) arts ook gemonitord bij de terugkeer naar zijn job, tot een hele periode nadien. Zo'n aanpak heeft een aantal voordelen, weet Koen Matton. "Ten eerste maakt dit het voor de arts minder vrijblijvend. Ten tweede vermijdt hij op deze manier om eventueel een sanctie te krijgen. Uit een 'gewone' ontwenningskliniek kan een arts immers zelf ontslag nemen zonder dat er een haan naar kraait. In dat geval bestaat het risico dat hij vroeg of laat toch tegen de lamp loopt en wordt gesanctioneerd voor zijn gedrag."