Het medisch beroepsgeheim ligt de laatste tijd onder vuur. Wat op 22 augustus door Sophie Roelandt in Artsenkrant als "het achterhaald en beschimmeld 19de eeuws Napoleontisch beroepsgeheim" wordt bestempeld, wordt op dezelfde dag in een opiniestuk in De Morgen door Marc Van Ranst "één van de absolute fundamenten van het artsenberoep" genoemd.

Wat is er aan de hand?

Telkens als er in de maatschappij een afschuwelijke gebeurtenis plaatsvindt en daardoor gevoelens van ongeloof, verdriet, woede en machteloosheid ontstaan, wordt er in de periode nadien aan de ene kant gezocht naar medeverantwoordelijkheid (terwijl natuurlijk alleen de dader(s) echt verantwoordelijk zijn) en wordt er aan de andere kant gezocht naar middelen om in de toekomst dergelijke gebeurtenissen te vermijden. En op zulke emotionele momenten zijn de voorgestelde oplossingen niet altijd even weloverwogen of verstandig.

Zo ontstond na de dramatische schietpartij met Hans Van Themsche in Antwerpen het attest over het hanteren van een vuurwapen, waarmee huisartsen en hun patiënten, die lid zijn van een schietvereniging, zich ieder jaar weer mogen amuseren. Ik denk niet dat iemand ook maar de illusie heeft dat onze maatschappij met dit extra stukje administratieve overlast veiliger is geworden, terwijl het beroepsgeheim hier op de tocht komt te staan.

Niet zo lang daarna was er naar aanleiding van een dramatische gebeurtenis met een kindje dat bij een onthaalmoeder verbleef, het idee dat huisartsen een attest zouden moeten afgeven, waarin zij verklaarden dat hun patiënte geschikt was om aan kinderopvang te doen.

Ook hier werd weer gevraagd aan een huisarts om eventueel zaken mee te delen, die hij weet door zijn vertrouwensrelatie met zijn patiënt. En dat kan natuurlijk niet.

Moeten we een 'zwarte lijst' van patiënten gaan opstellen? Wie bepaalt wie daarop moet staan, volgens welke criteria? En met wie moeten we het 'gedeelde beroepsgeheim' dan allemaal delen?

Naar aanleiding van de ellende die door het terrorisme van het laatste jaar over onze maatschappij is uitgestort, worden overal voorstellen geformuleerd om radicalisering, haatpredikers en geplande terreurdaden zo vroeg mogelijk op het spoor te komen. Dit gaat o.a. van het (verplicht) melden door allerlei beroepsgroepen, zoals maatschappelijk werkers, leraren, en ook artsen, van een vermoeden van radicale ideeën tot het in hechtenis nemen van personen, van wie men wel het vermoeden heeft, maar niet het bewijs, dat zij een terroristische daad aan het voorbereiden zijn. Op 12 augustus van dit jaar vroeg een journalist mij wat ik dacht van het voorstel van de Duitse minister de Maizière "om artsen te verplichten vermoedens van terreurdaden te melden". Terwijl het voorstel van de Duitse minister "alleen" maar was om het beroepsgeheim op te heffen bij vermoeden van een terroristische daad, zodat een arts dit in eer en geweten kan melden, werd dit door die journalist (en velen met hem) al een stuk verder geïnterpreteerd. Door te spreken van een verplichting komt zo op den duur een deel van de verantwoordelijkheid bij de artsen terecht.

En dan was er opnieuw een afschuwelijke daad van agressie tegen een arts, dit maal in Ukkel. Maar moeten we daarom een "zwarte lijst" van patiënten gaan opstellen? Wie bepaalt wie daarop moet staan, volgens welke criteria? Gaat dat aanvallen door patiënten, die psychisch in de war zijn, kunnen voorkomen? En met wie moeten we het "gedeelde beroepsgeheim", waarvan sprake, dan allemaal delen? Want alle beroepsgroepen, die bij patiënten aan huis komen, hebben toch recht op bescherming?

Een patiënt moet ons kunnen blijven vertrouwen.

Heiligt het doel de middelen?

Niet altijd.

In mei van dit jaar werd in Engeland een joint statement gepubliceerd door "a diverse and unique coalition of civil society groups and leading figures" (o.a. de hoge politie-officier, die zich tot dan toe met radicalisering had beziggehouden). Zij wijzen er terecht op dat veel maatregelen, die bedoeld zijn om de fundamentele waarden van onze maatschappij te vrijwaren, deze juist dreigen uit te hollen en een klimaat van angst doen ontstaan.

Het medisch beroepsgeheim ligt de laatste tijd onder vuur. Wat op 22 augustus door Sophie Roelandt in Artsenkrant als "het achterhaald en beschimmeld 19de eeuws Napoleontisch beroepsgeheim" wordt bestempeld, wordt op dezelfde dag in een opiniestuk in De Morgen door Marc Van Ranst "één van de absolute fundamenten van het artsenberoep" genoemd.Wat is er aan de hand?Telkens als er in de maatschappij een afschuwelijke gebeurtenis plaatsvindt en daardoor gevoelens van ongeloof, verdriet, woede en machteloosheid ontstaan, wordt er in de periode nadien aan de ene kant gezocht naar medeverantwoordelijkheid (terwijl natuurlijk alleen de dader(s) echt verantwoordelijk zijn) en wordt er aan de andere kant gezocht naar middelen om in de toekomst dergelijke gebeurtenissen te vermijden. En op zulke emotionele momenten zijn de voorgestelde oplossingen niet altijd even weloverwogen of verstandig.Zo ontstond na de dramatische schietpartij met Hans Van Themsche in Antwerpen het attest over het hanteren van een vuurwapen, waarmee huisartsen en hun patiënten, die lid zijn van een schietvereniging, zich ieder jaar weer mogen amuseren. Ik denk niet dat iemand ook maar de illusie heeft dat onze maatschappij met dit extra stukje administratieve overlast veiliger is geworden, terwijl het beroepsgeheim hier op de tocht komt te staan. Niet zo lang daarna was er naar aanleiding van een dramatische gebeurtenis met een kindje dat bij een onthaalmoeder verbleef, het idee dat huisartsen een attest zouden moeten afgeven, waarin zij verklaarden dat hun patiënte geschikt was om aan kinderopvang te doen. Ook hier werd weer gevraagd aan een huisarts om eventueel zaken mee te delen, die hij weet door zijn vertrouwensrelatie met zijn patiënt. En dat kan natuurlijk niet.Naar aanleiding van de ellende die door het terrorisme van het laatste jaar over onze maatschappij is uitgestort, worden overal voorstellen geformuleerd om radicalisering, haatpredikers en geplande terreurdaden zo vroeg mogelijk op het spoor te komen. Dit gaat o.a. van het (verplicht) melden door allerlei beroepsgroepen, zoals maatschappelijk werkers, leraren, en ook artsen, van een vermoeden van radicale ideeën tot het in hechtenis nemen van personen, van wie men wel het vermoeden heeft, maar niet het bewijs, dat zij een terroristische daad aan het voorbereiden zijn. Op 12 augustus van dit jaar vroeg een journalist mij wat ik dacht van het voorstel van de Duitse minister de Maizière "om artsen te verplichten vermoedens van terreurdaden te melden". Terwijl het voorstel van de Duitse minister "alleen" maar was om het beroepsgeheim op te heffen bij vermoeden van een terroristische daad, zodat een arts dit in eer en geweten kan melden, werd dit door die journalist (en velen met hem) al een stuk verder geïnterpreteerd. Door te spreken van een verplichting komt zo op den duur een deel van de verantwoordelijkheid bij de artsen terecht.En dan was er opnieuw een afschuwelijke daad van agressie tegen een arts, dit maal in Ukkel. Maar moeten we daarom een "zwarte lijst" van patiënten gaan opstellen? Wie bepaalt wie daarop moet staan, volgens welke criteria? Gaat dat aanvallen door patiënten, die psychisch in de war zijn, kunnen voorkomen? En met wie moeten we het "gedeelde beroepsgeheim", waarvan sprake, dan allemaal delen? Want alle beroepsgroepen, die bij patiënten aan huis komen, hebben toch recht op bescherming?Een patiënt moet ons kunnen blijven vertrouwen.Heiligt het doel de middelen? Niet altijd.In mei van dit jaar werd in Engeland een joint statement gepubliceerd door "a diverse and unique coalition of civil society groups and leading figures" (o.a. de hoge politie-officier, die zich tot dan toe met radicalisering had beziggehouden). Zij wijzen er terecht op dat veel maatregelen, die bedoeld zijn om de fundamentele waarden van onze maatschappij te vrijwaren, deze juist dreigen uit te hollen en een klimaat van angst doen ontstaan.