...

Eerst even het juridisch kader schetsen. Een arts die wordt geconfronteerd met kindermishandeling en dit wil aangeven aan de gerechtelijke overheden, kan drie mogelijke juridische grond- slagen inroepen om het beroepsgeheim te doorbreken. * Ofwel de noodtoestand waarbij hij het beroepsgeheim opoffert voor een hoger belang, in casu de integriteit van de minderjarige die wordt bedreigd, terwijl er geen alternatief is om het gevaar af te wenden. * Ofwel art. 458 bis Strafwetboek (Sw.) waarbij de arts het misdrijf gepleegd op een minderjarige aan de procureur des Konings kan meedelen wanneer er een ernstig en dreigend gevaar bestaat voor de fysieke of psychische integriteit van de minderjarige en hij deze integriteit niet zelf of met hulp van anderen kan beschermen. * Ofwel de 'patiënt-slachtoffer-regel' waarbij wordt aanvaard dat feiten waarvan de patiënt het slachtoffer is, aan de gerechtelijke overheid mogen worden aangegeven, zonder dat aan andere, beperkende voorwaarden moet zijn voldaan. Het doel van het beroepsgeheim bestaat er immers niet in om de vervolging en de bestraffing te verhinderen van de dader van een misdrijf waarvan de patiënt het slachtoffer is. Een klinisch psychologe, tevens psychotherapeute, die zowel een vier- jarige jongen als zijn moeder behandelt, doet in een brief aan de procureur des Konings aangifte van mogelijk seksueel misbruik van het kind door de vader. De ouders waren gescheiden en verwikkeld in een discussie over de omgangsregeling over het kind. Na klacht van de vader veroordeelt de raad van beroep van de Psychologencommissie de psychologe tot een schorsing van zes maanden wegens schending van het beroepsgeheim. Een beroep op art. 458 bis Strafwetboek. om het beroeps- geheim te doorbreken, wordt niet aanvaard, omdat het vermeende misbruik reeds lang aan de gang was - en er dus geen plots, dreigend gevaar aanwezig was - én omdat niet naar een alter- natieve oplossing werd gezocht om de integriteit van het kind te beschermen. De psychologe tekent cassatieberoep aan tegen deze beslissing. Het Hof van Cassatie oordeelt dat art. 458 bis Sw. enkel van toepassing is wanneer de zorgverlener zowel met de dader als het slachtoffer van een misdrijf in de zin van art. 458 bis Sw. contact heeft gehad. Wanneer de zorgverlener enkel met het slachtoffer contact heeft gehad, geldt de regel dat het beroepsgeheim niet geldt voor feiten waarvan de patiënt het slachtoffer is geweest. De beslissing van de raad van beroep van de Psychologen-commissie wordt aldus vernietigd. De uitspraak van het Hof van Cassatie heeft betrekking op een psychologe, maar is algemeen geformuleerd en slaat dus ook op andere zorgverleners, zoals in het bijzonder artsen. In de eerste plaats is dit arrest belangwekkend nu het Hof van Cassatie voor het eerst heeft beslist dat art. 458 bis Sw. uitsluitend van toepassing is in het geval waarin een hulpverlener zowel met de dader als het slachtoffer van een misdrijf contact heeft gehad. Men ging er blijkbaar van uit dat ingeval van incest en misbruik binnen het gezin, de arts die wordt opgeroepen, vaak de arts is die zowel het slachtoffer als de dader behandelt. Op de tweede plaats is het cassatie- arrest van belang omdat het toepassings- gebied van de patiënt-slachtoffer- regel aanzienlijk wordt beperkt. Volgens die regel geldt het beroepsgeheim niet wanneer de patiënt het slachtoffer is van een misdrijf. Misdrijven op het slachtoffer/de patiënt mogen zonder verdere voorwaarden aan de gerechtelijke overheid worden aangegeven. Welnu, die regel geldt enkel nog in een geval waarbij de arts uitsluitend met het slachtoffer in contact is gekomen. De 'patiënt-slachtoffer-regel' geldt dus niet als zowel het slachtoffer als de dader patiënt is bij dezelfde arts. De arts wordt dan door zowel het slachtoffer als de dader in vertrouwen genomen en is dan gebonden door de zwijgplicht t.a.v. de dader. Zowel bij partner- geweld als bij kindermishandeling zal het meermaals voorkomen dat zowel het slachtoffer als de dader dezelfde arts raadplegen. In deze situatie kan in de opvatting van het Hof van Cassatie de arts de gerechtelijke overheid enkel inlichten als aan de voorwaarden van art. 458 bis Sw. of aan de voorwaarden van noodtoestand voldaan is. Op de derde plaats is het cassatie- arrest van belang omdat het een zeer ruime interpretatie geeft aan het begrip 'patiënt'. De zorgverlener moet de dader niet hebben ontvangen als patiënt of hebben behandeld, het volstaat dat hij zowel met het slacht- offer als de dader in contact is geweest. Het louter feit dat de mishandelende ouder zich met het kind heeft aan- geboden bij de arts, ter behandeling van het kind en niet van de ouder, volstaat al om de 'patiënt-slachtoffer'-regel uit te sluiten. Het Hof van Cassatie vereist dus niet dat de dader, de mishandelende ouder, ook echt als patiënt in behandeling is bij de arts opdat het beroepsgeheim zou gelden. Beleidsmatig valt het te betreuren dat het toepassingsgebied van de patiënt-slachtoffer-regel wordt in- geperkt en zo de bescherming van het mishandelde kind wordt verminderd. Een jong, wilsonbekwaam kind kan zich niet zelfstandig tot de arts wenden en moet dus wel vertegenwoordigd worden door de ouders of een van de ouders, bij hypothese de dader, om het tot bij de arts te brengen. Ook is het niet wenselijk dat (de voorwaarden van) het spreekrecht van de zorgverlener m.b.t. een mishandeld minderjarig kind, afhankelijk is van het (soms toevallig) feit dat de ouder-dader het kind mee naar de praktijk van de arts of de raadpleging in het ziekenhuis brengt. Is het niet vreemd dat het toepasselijk recht anders is naargelang de ouder-dader in de wachtkamer blijft wachten terwijl het kind wordt onderzocht, terwijl het anders is als die ouder-dader mee met het kind in de spreekkamer komt? Uit onderzoek blijkt dat een mishandeld kind vaak op de spoed wordt binnen- gebracht door beide ouders, zonder de echte oorzaak van de verwondingen te onthullen. De spoedarts heeft dan contact zowel met het slachtoffer als, bij hypothese, ook de ouder-dader. De arts zal dan niet de patiënt-slachtoffer-regel kunnen inroepen. Een ander escalerend probleem is blijkbaar kindermishandeling door een minderjarige op een minderjarige, bv. een minderjarige broer of zus of in nieuw samengestelde gezinnen. Als alle kinderen door dezelfde (huis)arts worden behandeld, kan die evenmin de patiënt-slachtoffer-regel inroepen, wat ook valt te betreuren. Minderjarige daders worden bovendien vaak beschermd door hun ouders. Tot slot leidt deze nieuwe cassa- tierechtspraak tot complexe toestanden wanneer er meerdere daders en/of slachtoffers zijn die wel of niet in contact zijn geweest met de arts. Welke regels moeten dan worden toegepast? Het lijkt er sterk op dat door deze nieuwe cassatierechtspraak soortgelijke situaties van kindermishandeling verschillend worden behandeld. Het beroepsgeheim wordt met dit cassatiearrest nog complexer voor de arts. Is het realistisch te verlangen van een arts dat hij deze situaties allemaal onderscheidt en weet welke regels moeten worden toegepast?