...

De sorafenibgroep kreeg 800 mg per dag via orale weg en bij de groep met arteriële infusie werd via een katheter in de arteria hepatica communis, cisplatine (60 mg/m2 gedurende twee uur op dag twee) en 5-fluorouracil (5-FU, 500 mg/m2 gedurende vijf uur op dag één en drie) toegediend elke drie tot vier weken (de behandelingsintervallen werden aangepast naargelang de toxiciteit, waargenomen tijdens de voorgaande behandelingscycli).De mediane algemene overleving en progressievrije periode waren significant langer in de groep met hepatische arteriële infusie dan in de sorafenibgroep (14,9 versus 7,2 maanden, p = 0,012 en 4,4 versus 2,7 maanden, p = 0,010). De objectieve respons bedroeg 27,6% in de groep met hepatische arteriële infusie en 3,4% in de sorafenibgroep (p = 0,001).Dit ging niet gepaard met meer bijwerkingen. Het algemeen voorkomen van behandelingsgerelateerde bijwerkingen van elke graad bedroeg 93,1% (27 van de 29 patiënten) in de sorafenibgroep en 86,2% (25 van de 29 patiënten) in de groep met hepatische arteriële infusie. In de sorafenibgroep waren de meest frequente behandelingsgerelateerde bijwerkingen hyperbilirubinemie (34,5%), hand- en voetsyndroom (31,0%), aspartaattransaminase (AST)-verhoging (27,6%), diarree (17,2%) en ascites (13,8%). De belangrijkste bijwerkingen in de hepatische arteriële infusiegroep waren hyperbilirubinemie (44,8%), AST-verhoging (34,5%), alanine-aminotransferase (ALT)-verhoging (31,0%), ascites (13,8%), koorts (13,8%) en neutropenie (10,3%).De belangrijkste redenen voor het onderbreken van de behandeling waren progressie van de aandoening (58,6%), hemorragische koorts met renaal syndroom (17,2%), leverdisfunctie (10,34%), varicesbloeding (3,4%) en weigering tot verdere behandeling (3,4%) in de sorafenibgroep en progressie van de aandoening (51,7%), leverdisfunctie (17,2%), overschakeling naar andere behandelingsmogelijkheden (3,4%), infectie (3,4%), varicesbloeding (3,4%), kathetergebonden verwikkelingen (3,4%) in de groep met hepatische arteriële infusie.Het algemeen voorkomen van ernstige bijwerkingen (deze die overlijden tot gevolg hadden, resulteerden in levensbedreigende situaties, aanleiding gaven tot hospitalisatie of verlenging van de hospitalisatie, of eindigden in een definitieve handicap of onbekwaamheid) bedroeg 20,7% in de sorafenibgroep en slechts 6,9% in de groep met hepatische arteriële infusie.Alhoewel het een meer invasieve procedure betreft gaat deze hepatische arteriële infusie dus zeker niet gepaard met meer bijwerkingen en is ze bovendien efficiënter. Choi, J.H., Chung, W.J., Bae, S.H. et all.: Randomized, prospective, comparative study on the effects and safety of sorafenib vs. hepatic arterial infusion chemotherapy in patients with advanced hepatocellular carcinoma with portal vein tumor thrombosis. Cancer Chemotherapy and Pharmacology (2018) 82:469-478. https://doi.org/10.1007/s00280-018-3638-0.