Een spiraaltje wordt meestal blind geplaatst. Twee onderzoeksters uit het Verenigd Koninkrijk (T Dwidedi & P Briggs #A030) vroegen zich af of een vroege afwezigheid van draadjes niet het gevolg zou kunnen zijn van een suboptimale intra-uteriene plaatsing met daarna een spontane migratie naar de baarmoederfundus, waardoor de draadjes in het baarmoederkanaal of de endometriumholte worden getrokken.

Om hun hypothese te toetsen, hebben ze meteen na plaatsing van een levonorgestrelspiraaltje een transvaginale echografie uitgevoerd. Bij 24 vrouwen bleek de plaatsing suboptimaal te zijn en bij die vrouwen werd vier tot zes weken na de plaatsing een nieuwe transvaginale echografie uitgevoerd.

Twee vrouwen werden bij de analyse uitgesloten omdat men hun spiraaltje meteen had moeten verwijderen, en zes vrouwen hebben zich niet aangemeld op de controleafspraak.

De resultaten die op het 15e congres van de European Society of Contraception and Reproductive Health werden gepresenteerd, betroffen 16 vrouwen. Bij 13 vrouwen werd een Mirena® geplaatst en bij drie een Levosert®. Bij zeven vrouwen zat het bovenste gedeelte van het spiraaltje aanvankelijk hoogstens 1 cm van de baarmoederfundus; bij de negen andere vrouwen was de afstand tussen het uiteinde van het spiraaltje en de baarmoederfundus meer dan 1 cm. Bij de controle-echografie hebben de onderzoeksters kunnen vaststellen dat het spiraaltje bij de 16 onderzochte vrouwen spontaan naar de baarmoederfundus was gemigreerd.

Dat bevestigt dus hun hypothese. Een zeer conservatieve conclusie is dan ook dat een contraceptief spiraaltje dat op 1-2 cm afstand van de baarmoederfundus wordt geplaatst, waarschijnlijk binnen vier tot zes weken na insertie spontaan zal migreren. Bij sommige vrouwen zal dat tot gevolg hebben dat de draadjes niet meer te zien zijn bij speculumonderzoek. QED.

Een spiraaltje wordt meestal blind geplaatst. Twee onderzoeksters uit het Verenigd Koninkrijk (T Dwidedi & P Briggs #A030) vroegen zich af of een vroege afwezigheid van draadjes niet het gevolg zou kunnen zijn van een suboptimale intra-uteriene plaatsing met daarna een spontane migratie naar de baarmoederfundus, waardoor de draadjes in het baarmoederkanaal of de endometriumholte worden getrokken.Om hun hypothese te toetsen, hebben ze meteen na plaatsing van een levonorgestrelspiraaltje een transvaginale echografie uitgevoerd. Bij 24 vrouwen bleek de plaatsing suboptimaal te zijn en bij die vrouwen werd vier tot zes weken na de plaatsing een nieuwe transvaginale echografie uitgevoerd. Twee vrouwen werden bij de analyse uitgesloten omdat men hun spiraaltje meteen had moeten verwijderen, en zes vrouwen hebben zich niet aangemeld op de controleafspraak.De resultaten die op het 15e congres van de European Society of Contraception and Reproductive Health werden gepresenteerd, betroffen 16 vrouwen. Bij 13 vrouwen werd een Mirena® geplaatst en bij drie een Levosert®. Bij zeven vrouwen zat het bovenste gedeelte van het spiraaltje aanvankelijk hoogstens 1 cm van de baarmoederfundus; bij de negen andere vrouwen was de afstand tussen het uiteinde van het spiraaltje en de baarmoederfundus meer dan 1 cm. Bij de controle-echografie hebben de onderzoeksters kunnen vaststellen dat het spiraaltje bij de 16 onderzochte vrouwen spontaan naar de baarmoederfundus was gemigreerd.Dat bevestigt dus hun hypothese. Een zeer conservatieve conclusie is dan ook dat een contraceptief spiraaltje dat op 1-2 cm afstand van de baarmoederfundus wordt geplaatst, waarschijnlijk binnen vier tot zes weken na insertie spontaan zal migreren. Bij sommige vrouwen zal dat tot gevolg hebben dat de draadjes niet meer te zien zijn bij speculumonderzoek. QED.