Een aantal studies hebben hieromtrent de laatste tijd wat meer duidelijkheid gegeven. Hiervoor verwijs ik graag naar een studie van professor Lieven Annemans, een studie van de Nationale Raad voor Kwaliteitspromotie( NRKP), van het Kenniscentrum (KCE) , de Phebe-studie van 2006, een interview met professor Jan De Lepeleire en een LOK-bijeenkomst in onze eigen huisartsenkring gegeven door Nicole Olaerts, zelf Coördinerend en Raadgevend Arts (CRA) .

Telkens komen een aantal verontrustende vaststellingen naar boven m.b.t. overconsumptie , polimedicatie en dis-use van medicatie. Tevens blijkt de dringende vraag naar een individuele en collectieve aanpak en rationalisering van het medicatiebeleid . Deze diverse data wijzen niet alleen op een probleem van de volksgezondheid bij onze bejaarde rusthuisbewoners, maar ook op de belangrijke hap uit het budget van de volksgezondheid en sociale zekerheid die dit probleem met zich meebrengt. Dit betekent uiteraard dat er minder middelen kunnen aangewend worden voor innovatie en voor een aanpassing van het personeelsbestand die de witte sector reeds herhaaldelijk op tafel heeft gelegd .

Een aantal data zijn wellicht nuttig ter verduidelijking van deze problematiek.

  • 40% van de ouderen in woonzorgcentra nemen antidepressiva, tweemaal meer dan de ouderen die thuis verblijven.
  • 68% nemen verslavende kalmerende medicatie of inslaapmiddelen, driemaal meer dan in onze buurlanden.
  • 1,5% van de Belgische bevolking of ruim 150.000 ouderen verblijven in een woonzorgcentrum (WZC). Gemiddeld nemen deze bewoners acht diverse medicaties per dag met uitschieters tot 20 per dag.
  • 50% neemt dagelijks laxativa.
  • 5,6% van alle acute ziekenhuisopnames zijn het gevolg van medicatiegerelateerde problemen.
  • Het gemiddelde verblijf in een WZC met RVT is 728 dagen of twee jaar.
  • De gemiddelde kostprijs van een WZC bedraagt ongeveer 1.500 euro per maand met daar bovenop een supplement van 100 euro per maand waarvan de medicatie een groot deel van uit maakt.

Een aantal bedenkingen kunnen we hieraan vastknopen.

Hoe minder personeel aanwezig in een WZC , hoe meer medicatie en hoe meer psychofarmaca er worden gegeven om de patiënten rustig te houden en goed te laten slapen. De psychofarmaca omvatten de kalmeermiddelen benzodiazepines, neuroleptica, antidepressiva en echte slaapmedicatie. Zo spreekt men van over-use, mis-use en under-use , al naar gelang er te veel, verkeerd, of zelf soms te weinig gebruik van bepaalde medicatie wordt gemaakt.

De eigen problemen van de geriatrie bij de betrokken bewoners zijn ondermeer de nevenwerkingen , de interacties, en de therapietrouw die meer en meer voorkomen in de mate dat het aantal dagelijks te nemen medicatie toeneemt, en dit aantal de vijf overschrijdt. Deze problemen stijgen hierbij exponentiëel.

Eigen aan ouderen is dat naast de polimedicatie er doorgaans een multimorbiditeit aanwezig is, dat de bijwerkingen zich atypisch uiten en dat het verwachtingspatroon van de medicatie verandert.

Multimorbiditeit betekent, meerdere aandoeningen waaraan één persoon tezelfdertijd lijdt. Het komt zeer geregeld voor dat de bejaarde bijvoorbeeld diabetes heeft , maar tevens lijdt aan hart en vaatziekten, aan dementering, aan diverse vormen van artrosis, en slaapproblemen heeft en/of psychische verwerkingsproblemen.

De symptomen van de bijwerkingen zijn anders dan bij andere volwassenen en kunnen individueel verschillen. Zelden worden ouderen betrokken bij de klassieke studies met geneesmiddelen zodat deze interacties en nevenwerkingen zelden beschreven staan in de bijsluiters.

Het verwachtingspatroon voor geneesmiddelen kan ook sterk verschillen van persoon tot persoon en ook van dat van gewone volwassenen. Velen verkiezen de kwaliteit van leven boven de verlenging van het leven, eerder voor een "add life to years", dan een "add years tot life" houding.

Bij elke medicatie bij ouderen zouden telkens de drie kernvragen het Adequaat Medicatiebeleid bij Ouderen, het AMO-instrument, moeten worden gesteld. De vraag "Wat is de indicatie, waarvoor dient er medicatie gegeven te worden ?" Vervolgens de vraag "Werkt de medicatie in de praktijk, is er evidentie ? " en ten derde de vraag "Is het nemen van medicatie de bijwerkingen waard ?" Aldus kan heel wat medicatie vermeden worden . Een kritische houding van de voorschrijvende behandelende arts die handelt in overleg met de verantwoordelijke verpleegkundige en met de betrokken apotheker, leverancier van de medicatie. Deze laatste wordt in ons land nog veel te weinig betrokken bij het individueel medicatiebeleid in de WZC. Het overleg is meestal beperkt tot een geregeld collectief overleg samen met de CRA arts en de hoofdverpleegkundige.

Een versterking van de CRA-functie zou in belangrijke mate kunnen bijdragen tot een beter, efficiënter en doelmatig gericht medicatiebeleid

Een goede kritische analyse van de medicatielijst leidt meestal tot het bepalen van een afbouwschema van de medicatie waarbij men dikwijls op weerstand stuit bij de verpleegkundigen, vooral wanneer het sederende medicatie of laxativa betreft. De ondervinding leert dat een progressieve enkelvoudige geleidelijke afbouw te verkiezen valt boven een plotse enkelvoudige of meervoudige afbouw. Andere inspanningen in de richting van aangepaste activiteiten die de alertheid van de bewonder stimuleren alsmede een aangepaste vezelrijke voeding kunnen in deze soms wonderen doen.

De afbouw van de psychofarmaca gaat dikwijls gepaard met een periode van ontwenningsverschijnselen waarna al vlug een nieuwe periode van alertheid zich openbaart. De bejaarde vertoont meer openheid van geest, wordt rustiger en vertoont minder valneigingen. Hij wordt meer mobiel dikwijls mede dank zij het gebruik van een rolator, een toestel dat sinds een 20 tal jaren een gestadige opgang kent en in de wereld van de geriatrie de mobiliteit bij heel veel patiënten danig heeft verbeterd. De rolator is niet meer weg te denken in de gangen en de ruimten van een WZC. De bewoners worden alerert, mobieler, genieten meer van die oude dag, en zien de supplementen in de maandelijkse kostennota dalen.

Algemeen wordt vastgesteld dat de CRA, de Coördinerende en Raadgevende Arts , nog veel te weinig kan coördineren in het team van verpleegkundigen, de bewoners en hun familie, de apotheker en de huisartsen. Een versterking van deze CRA-functie zou in belangrijke mate kunnen bijdragen tot een beter, een efficiënter en een doelmatig gericht medicatiebeleid. Het kan toch niet zijn dat bijna 80% van de bewoners dagelijks laxativa neemt , een probleem dat zowel door aangepaste restenrijke en vezelrijke voeding en door een verhoging van de mobiliteit van de bejaarde kan aangepast, aangepakt en verbeterd worden.

Een ander en efficiënter beleid omtrent polimedicatie en multiple morbiditeit kan alleen resultaat opleveren indien alle betrokken partners samen de handen in elkaar slaan en elk in zijn domein de gepaste verantwoordelijkheid opneemt en zijn patiënten hierin stimuleert en begeleidt. De zorgverstrekkers , met vooral de huisartsen , de verpleegkundigen en de apothekers moeten bereid zijn samen , hand in hand, met de rusthuisbewoner en zijn familie individuele aangepaste werkschema's uit te werken . De overheid van haar kant heeft er alle belang bij dat deze zorgcultuuromslag in het beleid zou slagen, dient het werkingskader in de WZC aan te passen en stimulerende maatregelen te creëren . Zo zou het overleg tussen arts en apotheker structureel dienen verankerd te worden, terwijl de functie van de CRA versterkt dient te worden . Het budget van de volksgezondheid kan hier alleen maar wel bij varen en nieuwe mogelijkheden scheppen om innoverende medicaties en middelen te ondersteunen. Niet in het minst zal de gezondheid en de kwaliteit van leven van onze oudere patiënten hier baat bij hebben.

"Add life to years"

Een aantal studies hebben hieromtrent de laatste tijd wat meer duidelijkheid gegeven. Hiervoor verwijs ik graag naar een studie van professor Lieven Annemans, een studie van de Nationale Raad voor Kwaliteitspromotie( NRKP), van het Kenniscentrum (KCE) , de Phebe-studie van 2006, een interview met professor Jan De Lepeleire en een LOK-bijeenkomst in onze eigen huisartsenkring gegeven door Nicole Olaerts, zelf Coördinerend en Raadgevend Arts (CRA) . Telkens komen een aantal verontrustende vaststellingen naar boven m.b.t. overconsumptie , polimedicatie en dis-use van medicatie. Tevens blijkt de dringende vraag naar een individuele en collectieve aanpak en rationalisering van het medicatiebeleid . Deze diverse data wijzen niet alleen op een probleem van de volksgezondheid bij onze bejaarde rusthuisbewoners, maar ook op de belangrijke hap uit het budget van de volksgezondheid en sociale zekerheid die dit probleem met zich meebrengt. Dit betekent uiteraard dat er minder middelen kunnen aangewend worden voor innovatie en voor een aanpassing van het personeelsbestand die de witte sector reeds herhaaldelijk op tafel heeft gelegd . Een aantal data zijn wellicht nuttig ter verduidelijking van deze problematiek.Een aantal bedenkingen kunnen we hieraan vastknopen. Hoe minder personeel aanwezig in een WZC , hoe meer medicatie en hoe meer psychofarmaca er worden gegeven om de patiënten rustig te houden en goed te laten slapen. De psychofarmaca omvatten de kalmeermiddelen benzodiazepines, neuroleptica, antidepressiva en echte slaapmedicatie. Zo spreekt men van over-use, mis-use en under-use , al naar gelang er te veel, verkeerd, of zelf soms te weinig gebruik van bepaalde medicatie wordt gemaakt. De eigen problemen van de geriatrie bij de betrokken bewoners zijn ondermeer de nevenwerkingen , de interacties, en de therapietrouw die meer en meer voorkomen in de mate dat het aantal dagelijks te nemen medicatie toeneemt, en dit aantal de vijf overschrijdt. Deze problemen stijgen hierbij exponentiëel. Eigen aan ouderen is dat naast de polimedicatie er doorgaans een multimorbiditeit aanwezig is, dat de bijwerkingen zich atypisch uiten en dat het verwachtingspatroon van de medicatie verandert.Multimorbiditeit betekent, meerdere aandoeningen waaraan één persoon tezelfdertijd lijdt. Het komt zeer geregeld voor dat de bejaarde bijvoorbeeld diabetes heeft , maar tevens lijdt aan hart en vaatziekten, aan dementering, aan diverse vormen van artrosis, en slaapproblemen heeft en/of psychische verwerkingsproblemen. De symptomen van de bijwerkingen zijn anders dan bij andere volwassenen en kunnen individueel verschillen. Zelden worden ouderen betrokken bij de klassieke studies met geneesmiddelen zodat deze interacties en nevenwerkingen zelden beschreven staan in de bijsluiters. Het verwachtingspatroon voor geneesmiddelen kan ook sterk verschillen van persoon tot persoon en ook van dat van gewone volwassenen. Velen verkiezen de kwaliteit van leven boven de verlenging van het leven, eerder voor een "add life to years", dan een "add years tot life" houding. Bij elke medicatie bij ouderen zouden telkens de drie kernvragen het Adequaat Medicatiebeleid bij Ouderen, het AMO-instrument, moeten worden gesteld. De vraag "Wat is de indicatie, waarvoor dient er medicatie gegeven te worden ?" Vervolgens de vraag "Werkt de medicatie in de praktijk, is er evidentie ? " en ten derde de vraag "Is het nemen van medicatie de bijwerkingen waard ?" Aldus kan heel wat medicatie vermeden worden . Een kritische houding van de voorschrijvende behandelende arts die handelt in overleg met de verantwoordelijke verpleegkundige en met de betrokken apotheker, leverancier van de medicatie. Deze laatste wordt in ons land nog veel te weinig betrokken bij het individueel medicatiebeleid in de WZC. Het overleg is meestal beperkt tot een geregeld collectief overleg samen met de CRA arts en de hoofdverpleegkundige. Een goede kritische analyse van de medicatielijst leidt meestal tot het bepalen van een afbouwschema van de medicatie waarbij men dikwijls op weerstand stuit bij de verpleegkundigen, vooral wanneer het sederende medicatie of laxativa betreft. De ondervinding leert dat een progressieve enkelvoudige geleidelijke afbouw te verkiezen valt boven een plotse enkelvoudige of meervoudige afbouw. Andere inspanningen in de richting van aangepaste activiteiten die de alertheid van de bewonder stimuleren alsmede een aangepaste vezelrijke voeding kunnen in deze soms wonderen doen. De afbouw van de psychofarmaca gaat dikwijls gepaard met een periode van ontwenningsverschijnselen waarna al vlug een nieuwe periode van alertheid zich openbaart. De bejaarde vertoont meer openheid van geest, wordt rustiger en vertoont minder valneigingen. Hij wordt meer mobiel dikwijls mede dank zij het gebruik van een rolator, een toestel dat sinds een 20 tal jaren een gestadige opgang kent en in de wereld van de geriatrie de mobiliteit bij heel veel patiënten danig heeft verbeterd. De rolator is niet meer weg te denken in de gangen en de ruimten van een WZC. De bewoners worden alerert, mobieler, genieten meer van die oude dag, en zien de supplementen in de maandelijkse kostennota dalen.Algemeen wordt vastgesteld dat de CRA, de Coördinerende en Raadgevende Arts , nog veel te weinig kan coördineren in het team van verpleegkundigen, de bewoners en hun familie, de apotheker en de huisartsen. Een versterking van deze CRA-functie zou in belangrijke mate kunnen bijdragen tot een beter, een efficiënter en een doelmatig gericht medicatiebeleid. Het kan toch niet zijn dat bijna 80% van de bewoners dagelijks laxativa neemt , een probleem dat zowel door aangepaste restenrijke en vezelrijke voeding en door een verhoging van de mobiliteit van de bejaarde kan aangepast, aangepakt en verbeterd worden. Een ander en efficiënter beleid omtrent polimedicatie en multiple morbiditeit kan alleen resultaat opleveren indien alle betrokken partners samen de handen in elkaar slaan en elk in zijn domein de gepaste verantwoordelijkheid opneemt en zijn patiënten hierin stimuleert en begeleidt. De zorgverstrekkers , met vooral de huisartsen , de verpleegkundigen en de apothekers moeten bereid zijn samen , hand in hand, met de rusthuisbewoner en zijn familie individuele aangepaste werkschema's uit te werken . De overheid van haar kant heeft er alle belang bij dat deze zorgcultuuromslag in het beleid zou slagen, dient het werkingskader in de WZC aan te passen en stimulerende maatregelen te creëren . Zo zou het overleg tussen arts en apotheker structureel dienen verankerd te worden, terwijl de functie van de CRA versterkt dient te worden . Het budget van de volksgezondheid kan hier alleen maar wel bij varen en nieuwe mogelijkheden scheppen om innoverende medicaties en middelen te ondersteunen. Niet in het minst zal de gezondheid en de kwaliteit van leven van onze oudere patiënten hier baat bij hebben. "Add life to years"