...

De raciale doctrines die zich vanaf het einde van de 19de eeuw in Engeland, Frankrijk en nadien in Duitsland ontwikkelden, kregen een wetenschappelijke fundering met de ontwikkeling van de erfelijkheidsleer. Begin 20ste eeuw legde de Duitse onderzoeker Eugen Fischer de grondslag van de zogeheten 'rassenbiologie' die de voedingsbodem was voor de nazi ideologie.Artsen uit vele landen dweepten met de theorieën van de rassenhygiëne, de zuivering van het ras, die uiteindelijk zou leiden tot de experimenten van dr. Mengele en de vernietigingspolitiek van nazi Duitsland. Ook figuren als Roger Soenen en Jan De Roeck volgden het nazi discours. Aan de Gentse universiteit werden Duitse gastsprekers - stuk voor stuk topmensen van de SS en de NSDAP - uitgenodigd om referaten te geven over thema's als rassenkunde, eugenetica, erfelijkheidsleer en rassenpolitiek. Gentse professoren gingen zich op hun beurt 'bijscholen' in Duitsland, onder meer aan het Kaiser Wilhelm Institut in Berlijn.Frankrijk en EngelandDe rassentheorieën en het sociaal darwinisme vinden al vanaf de jaren 1860-1870 hun origine in Frankrijk, bij auteurs als Arthur de Gobineau, Gustave Le Bon en Georges Vacher de Lapouge. Het nationalistisch antisemitisme van Edouard Drumont leidde in Frankrijk zelfs tot de beruchte affaire Dreyfus. De term 'eugenics' - in het Nederlands spreekt men van eugenetica of rasveredelingsleer - zien we in 1883 voor het eerst opduiken in Engeland bij Francis Galton, een verre neef van Charles Darwin. Galton legde zo de basis van de zogeheten 'raciale hygiëne'. Het is dus niet in Duitsland, zoals het vaak wordt voorgesteld, dat de rassenpolitiek is ontstaan, maar wel in Frankrijk en in Engeland. In Duitsland heeft Alfred Ploetz pas in 1895 de theorieën van de raciale hygiëne ingevoerd, met zijn werk Grundlagen einer Rassenhygiene.Link met erfelijkheidsleerDe raciale doctrines kregen echter pas een wetenschappelijke fundering met de ontwikkeling van de erfelijkheidsleer. Eugen Fischer wordt aanzien als de grondlegger van de rassenbiologie. In 1908 verrichtte hij onderzoek bij kleurlingen uit gemengde relaties tussen Boers en Hottentotten in Duits-Zuidwest-Afrika, het huidige Namibië. Fischer beschouwde deze 'bastaards' als raciaal minderwaardig en maakte zo de weg vrij voor de genocide op de Herero.De link werd gemaakt tussen antropologie en erfelijkheidsleer, wat zeer verstrekkende gevolgen zou hebben tijdens het naziregime.Toen in 1928 het Kaiser-Wilhelm-Institut für Antropologie, menschliche Erblehre und Eugenik (KWI) werd opgericht, werd Fischer aangesteld als directeur. Het KWI was een het grootste centrum voor genetica én eugenetica in Duitsland, maar het had geen universitair statuut. Onder leiding van Fischer, en nadien van Freiher Otmar von Verschuer, groeide het instituut uit tot het epicentrum van de 'wetenschappelijk onderbouwde' raciale politiek.Baur-Fischer-LenzSamen met de genetici Fritz Lenz en Erwin Baur gaf Eugen Fischer in 1921 het fameuze 'standaardwerk' uit voor menselijke genetica en raciale hygiëne, bekend onder de naam Baur-Fischer-Lenz, en meerdere malen heruitgegeven vanwege groot succes bij de studenten geneeskunde. In 1931 werd het werk in het Engels vertaald.Othmar von Verschuer was in Duitsland de meest eminente specialist in de genetica van tweelingen. In 1942 volgde hij Fischer op als directeur van het KWI. Fischer en von Verschuer werden in 1942 als gastsprekers aan de Gentse universiteit uitgenodigd. We komen er verder op terug.In de Duitse literatuur heerst nogal wat verwarring inzake terminologie. Verwante disciplines zoals Rassenkunde, Rassenhygiene, Rassenbiologie, Rassenforschung, Eugenik, Erbgesundheitslehre behoorden tot het studieprogramma van elke Duitse universiteit. Honderden universitaire onderzoekers, meestal artsen, verdiepten zich aan de Duitse universiteiten, maar ook elders, in de rassenleer. Het waren dus zeker geen enkelingen die zich met deze materie bezig hielden.Sterilisatie en euthanasieIn 1933 ging in Duitsland de wet betreffende de preventie en transmissie van erfelijke ziekten van kracht. De wet schreef gedwongen sterilisatie voor bij personen die lijden aan psychiatrische aandoeningen, epilepsie, erfelijke blindheid en doofheid. Vanaf hetzelfde jaar legden Duitse artsen niet langer de eed van Hippokrates af, maar zwoeren zij trouw aan de Führer.Op 15 september 1935 werden de zogeheten rassenwetten van Neurenberg ingevoerd, die voornamelijk tegen de joden waren gericht. Vanaf 1939 volgden de decreten betreffende de verplichte aanmelding van aangeboren misvormingen bij kinderen, wat leidde tot het invoeren van kindereuthanasie. Leonardo Conti, Reichsgesundheitsführer SS, en zijn moeder Nanna Conti, voorzitster van de nationaalsocialistische vroedvrouwen, waren de architecten van deze rassenpolitiek. Frans Daels, die professor verloskunde en gynaecologie was aan de Gentse universiteit, onderhield reeds voor de Duitse bezetting goede contacten met Nanna Conti.Onder leiding van Karl Brandt en Philip Bouhler werd in 1939 ook het beruchte T4 programma opgestart. Het programma maakte de eliminatie mogelijk van psychiatrische patiënten, personen met een handicap en kinderen met aangeboren afwijkingen. Zij kregen de Gnadentod, die als een vorm van barmhartigheid werd omschreven. In het kader van het T4 programma werden tienduizenden patiënten vergast, wat de weg opende naar de gruwel van Auschwitz.Montandon en SoenenDe eugenetische theorieën en de rassenkunde waren niet alleen verspreid over heel Europa, maar eveneens in de Verenigde Staten waar Henry Ford een van de aanhangers was. We kunnen zelfs spreken van een 'eugenetische nevel' die zich over de wereld verspreidde. Het afdwalen van antropologie naar het discours van de eugenetica was nooit ver weg. Vele professoren in rassenkunde waren verbonden aan de faculteit geneeskunde. Zo ook de Gentse anatoom patholoog Roger Soenen die aan de Gentse universiteit de enige universitaire cursus over rassenkunde in België doceerde.De als Fransman genaturaliseerde arts/antropoloog van Zwitserse afkomst, George Montandon, was de centrale figuur van de Europese eugenetica. Reeds vóór de oorlog had hij goede contacten met Duitse specialisten in de Rassenkunde, zoals de rassentheoreticus Hans F.K. Günther. Het Vichy bewind benoemde Montandon als expert voor 'etnoraciaal onderzoek' om joden als dusdanig te identificeren. Dr. Montandon publiceerde het boek Comment reconnaître le juif. Hij vertaalde tevens in het Frans het basiswerk van Otmar von Verschuer met wie hij goede contacten onderhield (Manuel d'Eugénique et Hérédité humaine). Montandon kreeg op 3 mei 1938 in Brussel de gelegenheid om een referaat te houden op uitnodiging van het Centre d' Examen des Tendances Nouvelles en zo zijn raciale concepten te verspreiden.Superioriteit van het Arische rasRoger Soenen en Gustaaf Schamelhout refereren in hun publicaties aan de werken van Montandon. Dr. Schamelhout was voornamelijk als antropoloog actief, maar bleef ook als arts fungeren. Hij gaf in 1938 een boek uit over de etnische herkomst van het Vlaamse volk, en is ook medestichter van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Geneeskunde.Dr. Soenen was in België de vertegenwoordiger bij uitstek van de racistische eugenetische propaganda. Hij ging in de leer bij Eugen Fischer aan het KWI in Berlijn. We citeren Soenen: "Onharmonische rassenkruisingen, als onder meer de kruising die leidde tot de vorming van het rassenmengsel dat men Joden noemt en die hoofdzakelijk het product was van kruising tusschen Vooraziatisch en Orientaalsch ras met daarbij een Negerinslag, geven aanleiding tot bastaardvormen die lichamelijk en geestelijk zwaar belast zijn...".Samen met de Antwerpse dokter Jan De Roeck, eveneens specialist in Rassenkunde, publiceerde Soenen zijn werken bij de uitgeverij De Burcht-Le Rempart, die gefinancierd werd door de Germaansche Werkgemeenschap Vlaanderen, een mantelorganisatie van de beruchte SS Ahnenerbe, de onderzoeksgroep opgericht in 1935 door Heinrich Himmler, die de wetenschappelijke bewijzen voor de superioriteit van het Arische ras moest leveren.Soenen en Schamelhout werden in september 1941, samen met een aantal andere Antwerpse artsen, uitgenodigd om deel te nemen aan de Paracelsus Feier, een propagandaviering in Salzburg. In 1943 werden Soenen en De Roeck, samen met Soenens assistent Raoul Boulaert, door Reichsgesundheitsführer Leonardo Conti, voor een 'studiereis' in Duitsland uitgenodigd waar ze de belangrijkste verantwoordelijken van de Rassenleer ontmoetten.Datzelfde jaar werd Roger Soenen ook door Conti als expert afgevaardigd voor het onderzoek naar de massamoord gepleegd door de communisten in het Oekraïense Winniza. Een andere Belgische arts, Raymond Speleers, werd als onderzoeker uitgestuurd naar Katyn waar tienduizenden Polen waren omgebracht. Deze onderzoeken werden door de Duitse propagandamachine gebruikt om massaal te mobiliseren voor het oostfront.Na de oorlog werd Roger Soenen aan de Gentse universiteit uit zijn functie ontheven. Op 10 mei 1947 werd hij veroordeeld tot 10 jaar gewone hechtenis. Op 19 oktober 1949 kwam hij voorwaardelijk vrij.FlamenpolitikHet organiseren van studiereizen naar Duitsland maakte deel uit van de Flamenpolitik van de Duitse bezetters. Het aanstellen van gastprofessoren moet gezien worden als een middel om de integratie met Duitsland te bevorderen. Naast gastprofessoren werden ook Duitse gastsprekers uitgenodigd aan de faculteit Geneeskunde van de Gentse universiteit.Zo waren in juni, november en december 1942 de meest vermaarde professoren in rassenkunde, eugenetica, erfelijkheidsleer en rassenpolitiek te gast in Gent om voordrachten te geven aan de faculteit Geneeskunde. Uit de bijgevoegde lijst blijkt dat deze gastsprekers geen tweederangsfiguren waren, maar integendeel hoofdrolspelers in de uitvoering van het T4-programma en de Jodenvervolging. Stuk voor stuk waren zij beruchte aanhangers van de nazi-ideologie, allen nauw verbonden met Leonardo Conti. KADERDuitse gastsprekers aan de Gentse universiteitEugen Fischer (1874-1967) NSDAP Professor Eugen Fischer was de meest bekende specialist in de raciale hygiëne. Van 1927 tot 1942 had hij de leiding over de afdeling Anthropologie, menschliche Erblehre, und Eugenik van het befaamde Kaiser-Wilhelm-Institut in Berlijn. Othmar von Verschuer zal hem opvolgen als directeur van het KWI-A.Freiher Othmar von Verschuer (1892-1969) NSDAP In 1933 professor in rassenhygiëne en erfelijkheidsleer in Berlijn (Institut fur Erbbiologie und Rassenhygiene). Directeur van het KWI-A in 1942. Stond bekend als specialist van het tweelingenonderzoek. Hij was de mentor van dr. Josef Mengele (de 'Engel des doods' in Auschwitz), die zijn assistent was.Walter Gross (1904-1945) NSDAP sinds 1925. Directeur van de rassenpolitiek van de NSDAP. Hij was één van de opstellers van de rassenwetten in Neurenberg. Ook een specialist van de Joodse kwestie en de Mischlinge, waarmee de gradatie van 'bastaarden' tussen het Arische en Joodse ras werden aangeduid.Fritz Lenz (1887-1976) NSDAP Lid van het KWI-A. Was de grondlegger van de pseudowetenschappelijke rassentheorie met het bekende werk: Grundriss der menslichen Erblichkeitslehre und Rassenhygiene (Lenz had als mede-auteurs: Erwin Bauer en Eugen Fischer). Dit basiswerk werd verschillende malen heruitgegeven en aangevuld (de eerste editie verscheen in 1921). De eerste of de tweede editie heeft Adolf Hitler geïnspireerd bij het opstellen van Mein Kampf.Hans Reiter (1881-1969) SS Specialist in Rassenhygiene. Was directeur van het Reichsgesundheitsambt (R.G.A.) en directeur van het Robert Koch Institut.Fredrich Burgdörfer (1890-1967) NSDAP Berucht antisemiet en specialist van de demografische problemen.KADERDe nieuwe eugenetica Het streven naar een perfecte en gezonde mens is ook vandaag nog aan de orde van de dag en meer dan ooit actueel. Een oordeelkundige analyse over de moderne eugenetica vinden we in het werk van Daniel Jacobi, Jean Gayon en Marie-Claude Lorne: l'éternel retour de l'eugénisme uit 2006. Toch kunnen we de nieuwe of liberale eugenetica helemaal niet vergelijken met de rasveredelingsleer van de nazi's. Zeventig jaar na Auschwitz moeten we echter steeds alert blijven voor volgende drie punten:1. Medische interventies en experimenten, en de nieuwe toepassingen van de genetica mogen niet geïnstrumentaliseerd worden door een ideologie of door de economie. Een ultraliberaal systeem met zijn neodarwinistische neigingen - waarbij alleen winstbejag telt: het doel heiligt de middelen - is daar een voorbeeld van.2. Het gevaar van een deshumanisatie van de geneeskunde blijft reëel. Het individu met zijn eigenheid en zijn identiteit dient in de arts-patiënt relatie steeds gerespecteerd te worden. Een evolutie waarbij de artsen meer en meer de technici (uitvoerders?) van een systeem worden, is niet zonder gevaar en moet derhalve vermeden worden. Patiënten mogen in geen geval 'in stocks' behandeld worden op basis van statistische gegevens. Guidelines waarvan de waarde steeds relatief is en die snel aan verandering onderhevig zijn, mogen nooit op een absolute manier worden toegepast of opgedrongen Het selecteren van patiënten, om welke reden ook, dient steeds met de grootste voorzichtigheid en menselijkheid te gebeuren.3. A contrario mogen buitensporige eisen van het individu niet als alibi gebruikt worden door medici en onderzoekers (die vaak tezelfdertijd rechter en uitvoerder zijn) om medische handelingen uit te voeren die tegen de Rechten van de Mens zouden indruisen. KADERBeknopte bibliografie - Verschooris M. en Louis Y., UGentMemorie. De faculteit Geneeskunde tijdens Wereldoorlog II, oktober 2013. Zie 6. Bronnen.- Louis Y. en Verschooris M., Leonardo Conti et ses rapports avec les médecins belges pendant la Seconde Guerre mondiale, in Getuigen en Herinnering, multidisciplinair tijdschrift van de Auschwitz Stichting nr 112 juni 2012, éditions Kimé Paris, p. 124-136.- De Raes W., Roger Soenen, een Vlaams-nationalistische Rassentheoreticus (1902-1977), in Wetenschappelijke tijdingen-LXI/2/2002.pp.79-86.- Fischer E., Die Rehobother Bastards und das Bastardisierungsproblemen beim Menschen, Jena, 1913.- Müller-Hill B., Science nazie, science de mort. L'extermination des juifs, des tziganes et des malades mentaux de 1933 à 1945, (oorspronkelijke titel: TödlicheWissenschaft Rowohit (1984), éditions Odile Jacob, Paris 1989, 252 p.- Nahum Henri, La médecine française et les juifs 1930-1945.Collection Racisme et eugénisme. Paris, l'Harmattan, 2006, 412 p.- Ternon Y, Helman S., Les Médecins Allemands et le national-socialisme. , Casterman 1973- Revue d'Histoire de la Shoah, Classer/ Penser/Exclure, De l'Eugénisme à l'hygiène raciale. N° 183, juillet-décembre 2005, Mémorial de la Shoah, 570 p. - Tregenza (Michael), Aktion T4, Paris, Calman-Lévy, 2011.Reacties op dit artikel zijn welkom:wo2@actuamedica.be