...

Deze zomer kwam het verhaal van de 24-jarige Laura in de media (De Morgen, 20/06/2015), die instemming kreeg voor euthanasie louter omwille van existentiële en chronische depressie. Dit roept op prangende wijze de vraag op naar het wettelijk kader voor de verlening van euthanasie aan een patiënt die niet lijdt aan een ongeneeslijke ziekte. Het gaat niet over een geïsoleerd geval: Dr. Distelmans, medevoorzitter van de controlecommissie, rapporteert dat er in 2013 en 2014 telkens 50 tot 60 gevallen van euthanasie waren louter omwille van uitzichtloosheid op mentaal vlak (Humo, 24/03/2015). De niet-lenigbare aard van het psychisch lijden kan echter niet vastgesteld worden: er bestaan geen meetbare parameters - geen weefselstalen noch gedragselementen - die deze kunnen objectiveren. Dr. Distelmans vermeldt uiteindelijk twee criteria ter hoogte van de patiënten: ze lijden al lang en ze zijn "uitbehandeld". Deze criteria houden geen steek. Het is schering en inslag in de kliniek dat mensen die geen perspectief meer zagen, verbeteren en terug een bevredigend leven leiden. Er zijn ook vele voorbeelden van mensen die na een bijzonder lange en zware lijdensweg plots opknappen - niet steeds door therapie maar soms ook door onverwachte levensevenementen. (...) Omgekeerd, het is in wezen eigen aan psychisch lijden dat men geen perspectief ziet. De ervaring van uitzichtloosheid zegt met ander woorden niets over de prognostische verwachtingen van psychisch lijden. We menen dus dat het wettelijk kader voor euthanasie bij louter psychisch lijden wankel is: hier wordt over de dood beslist louter op basis van een subjectieve inschatting. In dit geval laten de termen van de wet niet toe te precies te bepalen wanneer de hulp bij levensbeëindiging geen overtreding is en dus ook niet wanneer de arts zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid inzet. Deze rechtsonzekerheid van de arts leidt tot problemen ter hoogte van het legaliteitsbeginsel. Verder willen we wijzen op de potentieel schadelijke effecten van euthanasie-verlening bij psychisch lijden. Dr. Distelmans (DM, 20/06/2015) verdedigt de noodzaak van deze optie als volgt: "zolang er nog mensen voor de trein gaan liggen of van een appartement springen, is euthanasie nog niet bespreekbaar genoeg". We waarschuwen voor het reële gevaar dat deze praktijk, en zijn reclame, inhouden. Het is klinisch niet aannemelijk dat euthanasie die zelfmoordkandidaten zal aantrekken die voor een demonstratieve of gewelddadige vorm van suïcide kiezen. De vorm van de zelfmoord dient als een wezenlijk onderdeel van zijn boodschap gelezen te worden, en die zou in die gevallen bij euthanasie verloren gaan. Andersom, is het wél aannemelijk dat door de mediatisering van een praktijk (vb. laatste avondmaal met geliefden) een aantal mensen, die terugdeinsden voor de gewelddadige, eenzame en/of complexe aspecten van zelfmoord, nu wél overgaan tot de doodsbeslissing. Het mag niet de taak van de staat zijn, noch het effect van een wet, om mensen voor de dood te doen kiezen. Het toepassen van euthanasie bij psychisch lijden, en zijn mediatisering, zullen ook al hogerop in de hulpverleningsketen tot perverse effecten leiden. Zo heeft het uitroepen van een nieuwe categorie patiënten, zoals "ondraaglijke lijders" en "uitbehandelde patiënten" paradoxale effecten. Het bestaan op zich van deze nieuwe retoriek zal hulpverleners, en patiënten zélf, sneller op het idee brengen "in deze persoon [in mij] hoeft niet meer geïnvesteerd te worden", of ook "voor deze persoon hebben we al alles geprobeerd". Bij existentiële wanhoop is het (zware) klinisch werk niet vol te houden als men de mogelijkheid voor euthanasie open houdt. In dat geval wordt bij voorbaat de vraag in het vooruitzicht gesteld: hoe ver blijf ik als clinicus proberen vooraleer ik het opgeef - gezien mijn patiënt toch vraagt om te sterven? Dit ondermijnt op zich het klinische werk, omdat pas het onaflatende en onvoorwaardelijke vertrouwen van de therapeut, dat het hoe dan ook beter kàn gaan, dit werk mogelijk maakt. Deze tekst is niet geschreven vanuit, voor of tegen, een welbepaalde ideologische of religieuze overtuiging, maar heeft ook als bedoeling overstijgend te zijn ten aanzien van de verschillende ideologische overtuigingen die met euthanasie te verbinden zijn.