Eind vorige week kwam ik via via in contact met een Amerikaanse gedragswetenschapper die haar academische carrière even op een laag pitje had geplaatst om in een start-upavontuur te stappen. En zoals dat gaat in deze moderne tijden vind ik mezelf enige tijd later in een Skype- conversatie verwikkeld die initieel 10 minuten ging duren maar uiteindelijk werden het er 45.

Het meest fascinerende in het hele verhaal was de manier waarop ze haar gedragswetenschappelijke achtergrond in de schaal wierp om een reeds lang gekend probleem aan te kaarten: therapietrouw. We kennen het allemaal: als de arts ons vraagt of we trouw de medicatie nemen, knikken we gedwee. Als de kinesist ons vraagt of we onze oefeningen wel doen thuis, antwoorden we: "Tuurlijk." Goed wetende dat we nochtans als kind geleerd hebben dat we niet mogen liegen.

Als de arts ons vraagt of we trouw de medicatie nemen, knikken we gedwee

"Maar hoe verhoog je dan wel therapietrouw?", was mijn vraag aan de wetenschapper, mij verwachtende aan een drie uur durende lezing over de diepste spelonken van het menselijk brein en de manier waarop onze dopamineverslaafde junkie - die in ons hoofd aan de knoppen lijkt te zitten - om de tuin kan worden geleid. "Simpel", zei ze, "je beloont goed gedrag en je straft fout gedrag." Tsja, die had ik ook kunnen bedenken, ouder van twee puberende kinderen zijnde. Daar dus niets nieuws onder de zon.

Maar de manier waarop ze dit deden, was heel ingenieus, goed bedacht, sluw en een beetje slinks, maar hun gebruikers liepen er met de ogen wijd open in. Ze hebben nog een paar jaar studie voor de boeg vooraleer ze met hun resultaten naar buiten komen, maar de eerste prognoses zijn op zijn zachtst uitgedrukt, een tweede blik waardig.

Bon, en als u mij nu even wil excuseren. Ik moet een aapje leren dansen...

Eind vorige week kwam ik via via in contact met een Amerikaanse gedragswetenschapper die haar academische carrière even op een laag pitje had geplaatst om in een start-upavontuur te stappen. En zoals dat gaat in deze moderne tijden vind ik mezelf enige tijd later in een Skype- conversatie verwikkeld die initieel 10 minuten ging duren maar uiteindelijk werden het er 45. Het meest fascinerende in het hele verhaal was de manier waarop ze haar gedragswetenschappelijke achtergrond in de schaal wierp om een reeds lang gekend probleem aan te kaarten: therapietrouw. We kennen het allemaal: als de arts ons vraagt of we trouw de medicatie nemen, knikken we gedwee. Als de kinesist ons vraagt of we onze oefeningen wel doen thuis, antwoorden we: "Tuurlijk." Goed wetende dat we nochtans als kind geleerd hebben dat we niet mogen liegen."Maar hoe verhoog je dan wel therapietrouw?", was mijn vraag aan de wetenschapper, mij verwachtende aan een drie uur durende lezing over de diepste spelonken van het menselijk brein en de manier waarop onze dopamineverslaafde junkie - die in ons hoofd aan de knoppen lijkt te zitten - om de tuin kan worden geleid. "Simpel", zei ze, "je beloont goed gedrag en je straft fout gedrag." Tsja, die had ik ook kunnen bedenken, ouder van twee puberende kinderen zijnde. Daar dus niets nieuws onder de zon. Maar de manier waarop ze dit deden, was heel ingenieus, goed bedacht, sluw en een beetje slinks, maar hun gebruikers liepen er met de ogen wijd open in. Ze hebben nog een paar jaar studie voor de boeg vooraleer ze met hun resultaten naar buiten komen, maar de eerste prognoses zijn op zijn zachtst uitgedrukt, een tweede blik waardig. Bon, en als u mij nu even wil excuseren. Ik moet een aapje leren dansen...